Nederweerts Verleden

Blog van Alfons Bruekers met wetenswaardigheden uit de geschiedenis van de gemeente Nederweert. Auteursrechten voorbehouden.

Tag: verleden

Naam en faam

De leden van de familie van der Wallen in Nederweert stammen allen af van Ludovicus van der Wallen. Die werd geboren op 19 augustus 1833. Beter gezegd: niet geboren maar gevónden. Want Ludovicus (roepnaam: Louis) was namelijk een vondeling. Wie zijn ouders waren is nooit achterhaald. Omdat de pasgeborene door boer Jan van Houts werd aangetroffen in een houtwal naast een akker, werd Van der Wallen de familienaam van Louis.

Normaal gesproken was de naamgevingstraditie rechttoe rechtaan en werden de eerstgeborenen uit een gezin vernoemd naar de grootouders. In Nederweert was er in de negentiende eeuw echter ook nog een andere traditie. Die bestond er uit dat als er een nieuwe pastoor werd benoemd, het eerste kind dat door hem gedoopt werd, naar de nieuwe herder werd vernoemd. Dat was een privilege van de pastoor en de familietraditie moest dan wijken. Bij onderzoek in de Nederweerter doopregisters zijn daar meerdere voorbeelden van gevonden. Bijvoorbeeld pastoor Petrus Scheijven (1835-1852), de bouwpastoor van de huidige St. Lambertuskerk. Hij heeft tijdens zijn pastoraat slechts éénmaal een doop verricht (alle volgende dopen liet hij over aan zijn kapelaans), en wel op 3 september 1835. Dat was de doop van de zoon van Joseph Breukers en Wilhelmina van Moorsel. Het kind heette Petrus Breukers; pastoor en dopeling droegen dus dezelfde voornaam. Het geval staat niet op zich. Een andere Nederweerter pastoor was Lambertus van de Winkel (1880-1884). Ook hij was bouwpastoor en wel van de grote pastorie in de Schoolstraat. Bij de aanvang van het vrij korte pastoraat van Lambertus van de Winkel was zijn eerste dopeling, op 4 februari 1880, een zoon van Joannes Donckers en Hendrina Verheijen. De jongen kreeg dus de naam Lambertus.

Een derde voorbeeld dat bewijst dat het hier om een traditie gaat, betreft Alexander Linsen, geboren in 1889. Zijn roepnaam Alex of Alexander was vrij zeldzaam in deze contreien. In de volksmond noemde men hem ‘Alex van Bert vanne wiesvrouw’. Hij was immers een zoon van (Lam-)bert Linsen (die metselaar van beroep was) en een kleinzoon van Anna Marie Driessen (vroedvrouw of ‘wiesvrouw’ in het Nederweerts). In de parochiekroniek van St. Lambertus staat vermeld ´Den 4 juni 1889 werd ik, Alexander Hubertus Meuwissen benoemd tot pastoor te Nederweert en aldaar als dusdanig plechtig door den HoogEerwaarde Heer Kanunnik-Deken van Weert geïnstalleerd den 25 juni 1889´. De nieuwe pastoor voegt er nog fijntjes aan toe ´terwijl mijn verzoek om te Roggel mogen verblijven onverhoord was gebleven´. Daarmee uiting gevend aan toch wel enige frustratie over de van hogerhand afgedwongen overplaatsing. Pastoor Alexander Meuwissen werd dus op 25 juni 1889 in Nederweert geïnstalleerd. De eerste doophandeling van de nieuwe herder was slechts een paar dagen later, op zondag 30 juni, en dat was dus Alex Linsen. Hij zou later uitgroeien tot een man van grote naam en faam als aannemer, metselaar, handelaar in bouwmaterialen en cafébaas van Excelsior (het latere café Madeira in de Brugstraat).

Wieg en graf

Tweelingen hebben meestal een innige relatie. Die begint al voor hun geboorte. Recent medisch onderzoek wijst uit dat tweelingen in de baarmoeder al een emotionele band ontwikkelen, die van grote invloed blijkt te zijn op de verdere rest van hun leven. Niet alleen de fysieke gelijkenis (in het geval van eeneiige tweeling), maar ook hun onderlinge relatie verbindt hen levenslang.

Tweelingen kunnen ook heel oud worden. Dat bewees de tweeling Francis en Christina Hekers (bijgenaamd Neule Cis resp. Hoof Stien), geboren op 7 november 1860. Toen zij in 1949 de 89-jarige leeftijd bereikten, werd dat breed uitgemeten in de Zuidnederlandse kranten. Zij zouden de oudste tweeling van Nederland zijn. Daar kwam al gauw een reactie op uit Waspik, waar de 93-jarige Melchior en Johanna Stravers pretendeerden die titel te mogen dragen. De Limburger Koerier moest inbinden en riep Stien en Cis toen maar uit tot Limburgs oudste tweeling, wat natuurlijk nog steeds heel eervol was. Toen de reporter Jos Kirkels aan de Hekersen vroeg of ze veel meegemaakt hadden in hun leven, kwam het stoïcijnse antwoord: ‘Och, eigenlijk niets bijzonders’. En op de vraag hoe oud ze zouden willen worden sprak Stien, getuigend van veel vertrouwen in onze lieve heer: ‘ik denk zo dat Die van boven mij nog niet nodig heeft of dat Hij denkt dat ik hier nog maar wat moet bidden. En dat doe ik dus maar’. Of het aan haar vele bidden gelegen heeft is niet bekend. Maar waar Francis al een paar weken na de heugelijke mijlpaal kwam te overlijden, plakte tweelingzus Christina er nog ruim tien jaar aan vast. Op 21 april 1960 overleed zij in de leeftijd van 99 jaar.

Hoewel er natuurlijk wel meer tweelingen geboren werden, vond een van de meest opmerkelijke gevallen uit de Nederweerter geschiedenis meer dan een eeuw geleden plaats. Dat gebeurde in het gezin van Hendrik Weekers en Petronella Maria Bongaerts. Het landbouwersechtpaar was afkomstig uit Weert-Leuken en woonde vanaf 1885 in Nederweert-Eind, in de Braakpeel. Op woensdag 6 augustus 1884, dus vlak voor hun verhuizing naar Nederweert, beviel Petronella van een tweeling. Dochtertje Elisabeth Weekers zag het levenslicht om vijf uur in de namiddag en een half uur later volgde haar tweelingzus Maria. De tweeling ging in Nederweert naar school, groeide daar op en ontving er in de kerk het sacrament van het heilig vormsel. Tot zover niet iets heel bijzonders, zou men zeggen. Maar op 20-jarige leeftijd, in het voorjaar van 1905, raakten de meisjes op onverklaarbare wijze tegelijk ernstig ziek. Samen ontvingen zij de heilige sacramenten en in de vroege ochtend van dinsdag 30 mei overleden zij beiden binnen anderhalf uur. De doodsoorzaak is helaas niet overgeleverd. Die gelijktijdigheid trok wel de nodige aandacht en ook deze Nederweerter tweeling haalde de pers. De levens van de Weekers-tweeling liepen volkomen parallel, letterlijk van de wieg tot in het graf.

Handel en wandel

Wie van roulette en andere gokspelen houdt kan tegenwoordig ook in Nederweert terecht, in het casino langs de A2. Maar wist u dat Nederweert al in 1886 over een eigen casino beschikte? Met gokken had dat allemaal niets van doen. Een casino was toen namelijk de benaming voor een coöperatieve aankoopvereniging in de landbouw en veeteelt.

In de jaren tussen 1870 en 1890 schoten in Limburg de casino’s als paddestoelen uit de grond. De oprichting van het Nederweerter Casino had overigens niet veel sympathie van het gemeentebestuur. Toen de Raad in 1886 over een subsidieverzoek ter aanmoediging moest beslissen, stemden slechts twee raadsleden vóór. Ook de burgemeester stemde tegen. Dat weerhield de organisatie er niet van om haar plannen door te zetten. Initiatiefnemers waren de heren Seijens (huisarts), Bakker (opzichter van de Wetering), Poell (onderwijzer) en Hobus. De burgemeester werd ondanks zijn tegenstem ere-voorzitter gemaakt. Het hoofddoel van het casino was het introduceren van verbeteringen in de landbouw en veeteelt. Zo werd bijvoorbeeld hoogwaardig vee aangekocht om mee te fokken en het te verhandelen onder de leden. Van sommige soorten hadden de Nederweerter boeren nog nooit gehoord: kruisingen van Hongaarse en Yorkshire varkens waren totaal onbekend en zwartgekleurde Amerikaanse Poland-Chinavarkens had men ook nog nooit gezien. De biggen die hieruit voortkwamen garandeerden een hoge vleesopbrengst en werden verhandeld onder de leden. Het casino maakte zich ook sterk voor betere bemesting. In de Rotterdamse haven werd Peruaanse vogelmest aangekocht (de zogenaamde Peruguano), die per schip naar Nederweert werd getransporteerd. Omdat ook aan de kwaliteit van die mest soms een luchtje zat, bemoeide het casino zich stevig met de mesthandel.

Een andere activiteit van het Nederweerter casino was het organiseren van lezingen. Die werden gegeven door een rondreizende expert, die men ‘wandelleraar’ noemde. Allerhande onderwerpen uit landbouw en veeteelt waren thema. Een recensent van het Kanton Weert merkte niet zonder gevoel voor understatement op dat tijdens zo’n lezing ‘menige nuttige opmerking gemaakt’ werd. Op de hoek van de Karissteeg en de Lage Kuilen had het casino in de heide een proef-ontginning aangelegd. Die droeg de toepasselijke naam ‘Casino’. Verder organiseerde de vereniging veekeuringen en harddraafwedstrijden. De eerste paardendraverij vond plaats op 24 juni 1886. Om twee uur ’s middags verzamelden de ruiters zich bij de kerk. Casinobestuur, paardrijders en toeschouwers trokken onder begeleiding van de fanfare via Kerkstraat en Brugstraat naar de drafbaan langs de oevers van het kanaal. Volgens de krant waren er duizenden belangstellenden op dit festijn afgekomen. De wedstrijden duurden tot in de vroege avond, waarna ruiters en toeschouwers in grote stoet via Moesemansstraat, Hogeweg en Kerkstraat weer terug gingen naar het gemeentehuis. Daar werd muziek gemaakt en werden de winnaars toegesproken en gelauwerd. Al met al timmerde de organisatie dus flink aan de weg. De oprichting van het Nederweerter casino is geenszins een gok gebleken.

 

Stikken en slikken

Hoewel Gouda de pijpenstad bij uitstek van Nederland wordt genoemd, kent ook de provincie Limburg een lange traditie op het gebied van de fabricage van aarden pijpen. Dat zijn de witgebakken pijpen van keramiek waaruit vroeger gerookt werd. Ze werden gemaakt van klei en gebakken in keramiekovens. De oudste kleipijpen dateren uit de 17de eeuw. Ze waren vrij kwetsbaar waardoor hun gebruiksduur meestal kort was.

Vanaf het midden van de 19de eeuw werden de aarden pijpen opgevolgd door exemplaren van bruyere-hout. De firma Trumm & Bergmanns uit Weert was een van de bekendste producenten van pijpen in Zuid-Nederland. Bij de Biesterbrug staat nog altijd de uit 1856 daterende bakoven uit die fabriek. Ook Nederweert had een pijpenfabriek. De uit Maaseik afkomstige Bernard Stalenberg vestigde zich in 1841 in de Kerkstraat. Wegens problemen met de brandveiligheid en gedoe met omwonenden moest Stalenberg in 1842 verhuizen. Aan de Bosserstraat, bij de boerderij van de weduwe Konings, vond de ondernemer een terrein dat aan alle eisen voldeed. Het gemeentebestuur was zeer tevreden met de verhuizing en schreef: “(aangezien) deszelfs oven geheel midden in het veld en in geene nabijheid van gebouwen staat”. Alle in Nederland vervaardigde pijpen moesten in de zogenaamde hiel worden voorzien van een stempel dat de initialen van de maker droeg en waaraan de maker herkend kon worden. Het fabrieksstempel van Stalenberg bestond uit de letters KS. Enkele tijdens archeologisch onderzoek in Nederweert gevonden witte stenen pijpenkopjes zijn van dat merkteken voorzien. Ze herinneren aan een korte maar intensieve fabricageperiode van stenen pijpen, die duurde van 1841 tot 1852.

Een merkwaardig voorval dat met een pijp plaatsvond in Nederweert wordt beschreven in de Tilburgsche Courant van 26 januari 1896. Hoofdpersoon is een zekere C. (vermoedelijk Coumans) en het beschrevene lijkt zich af te spelen in de Brugstraat. Hij was op een vrijdagavond op bezoek gegaan bij zijn buurman. Die had op de stoep voor zijn huis een stapel planken opgeslagen. “C.” had dat niet in de gaten toen hij laat in de avond huiswaarts keerde. Hij struikelde over de planken en kwam met zijn gezicht op de straatstenen terecht. Hij liep bloederige verwondingen op maar het ergste was dat het aarden pijpje, dat hij in zijn mond had, afbrak. Door de klap bleef het steelgedeelte vastzitten in zijn keelgat en het had niet veel gescheeld of hij was gestikt. Onmiddellijk werd geneeskundige hulp ingeroepen en na langdurige pogingen slaagde de dokter erin om de afgebroken pijpensteel de slokdarm in te duwen. Na een paar flinke slikbewegingen door het slachtoffer moest het restant van de rookpijp verder op natuurlijke wijze het lichaam verlaten. In een naschrift vermeldt de correspondent van de krant dat de patiënt zich naar omstandigheden wel voelde en geen last had van het vreemdsoortige voorwerp dat hij in had moeten slikken. “Een ongeluk ligt toch maar in een klein hoekje”, sloot de schrijver van het artikel af.

Verloren en gevonden

Ten tijde van de overheersing door Napoleon woonde op de Waatskamp in Ospel timmerman en boer Peter Goedhart (1754-1829). De familie Goedhart had onder een bremstruik bij hun boerderij een buidel met 50 gouden Franse kronen begraven. Jaren later, toen de oorlog voorbij was, was ook de bremstruik verdwenen. Ondanks vele pogingen werd de legendarische geldschat nooit meer teruggevonden.

Een latere schoonzoon van Goedhart, “Vaosse Doris” (Theodorus Vaes) had, net zoals veel andere Nederweertenaren, gediend in het leger van Napoleon. Tijdens een veldtocht in Rusland was hij krijgsgevangen gemaakt en het thuisfront veronderstelde dat hij gesneuveld was. Op een winteravond, terwijl de familie Vaes bij het haardvuur zat, werd er op de deur geklopt. Er stond een man in haveloze kleding en met een lange baard. Hij keek verdwaasd en zei “Bin ich heej bi-j Vaosse?”. Pas toen werd hij herkend als de verloren zoon en kreeg hij eten en drinken voorgezet. Peter Goedhart nam “Vaosse Doris” in 1815 in dienst als inwonende boerenknecht. De legerveteraan werd verliefd op Geertru, de oudste dochter van Peter Goedhart, en in 1817 traden zij in het huwelijk. Aan de keukentafel van de familie Goedhart vertelde Doris graag over zijn ontberingen. Hoe hij in de Siberische kou muizen en ratten had moeten eten. En als de kinderen Goedhart kieskeurig waren over wat de pot schafte, dan zei hij: “As dej-jae gezaete haatj wao ich bin gewaestj, dan zood-je ’t waal luste”. “Vaosse Doris” stierf in 1878 op 87-jarige leeftijd. Het verhaal van de verloren zoon uit Ospel werd tot enkele decennia geleden nog regelmatig verteld.

De goudschat van Goedhart werd nooit meer gevonden. Maar soms is het wel degelijk goud dat blinkt… In februari 2014 kreeg de 81-jarige Toon van Gemert zijn trouwring terug. Die was hij 48 jaar eerder bij het inzaaien van gras aan de Booldersdijk verloren. De hele familie en alle buren hadden nog urenlang op hun knieën gezocht maar het kleinood was onvindbaar. En dat bleef zo, vele jaren lang. Totdat de echtgenote van de nieuwe eigenaar van de grond een stel kraaien zag wroeten en pikken op een pas geoogst maïsland. Toen de vrouw ging kijken vond ze de blinkende ring. Niet lang daarna kon de trouwring terugbezorgd worden. Toch is dat niet het Nederweerter record als het om teruggevonden trouwringen gaat. Dat staat volgens een krantenartikel op naam van het echtpaar Rutjens-van Brussel. Een half jaar na hun huwelijk in 1901 verloor de bruid haar trouwring. In mei 1951 vierde het echtpaar hun gouden bruiloft. Op diezelfde zondag ging de nieuwe bewoner van de boerderij waar het stel altijd gewoond had, eieren rapen. Plotseling zag hij iets blinkends liggen in de kippenren. Het bleek de trouwring te zijn die mevrouw Rutjens was kwijtgeraakt. Na 49 ½ jaar, uitgerekend op de dag van hun gouden bruiloft, kwam de gouden bruid weer in het bezit van haar trouwring.

Slot en sleutel

Het leven van de hedendaagse mens wordt beheerst door pincodes en wachtwoorden. Betalen, mobiel bellen, internetten, bestellen en wat dies meer zij vergt tegenwoordig een code. Dat was vroeger wel anders. De meeste mensen bewaarden geld en waardepapieren in een sok of in een la. Alleen de notaris, bankier en pastoor hadden een code. Die hadden zij nodig om hun brandkast te openen.

In 1937 overleed pastoor Leonard Veltmans van de St. Lambertusparochie. Hij stond bekend om zijn strenge, onbuigzame en gesloten karakter. Na zijn overlijden bleek Veltmans de code van het slot van de kerkelijke brandkast in zijn graf te hebben meegenomen. De brandkast in de sacristie van de St. Lambertuskerk had een programmeerbaar viervoudig letterslot met de letters A tot en met Z. Daarvan loopt het aantal theoretische combinaties al gauw op tot zo’n 400.000 mogelijkheden. Onbegonnen werk dus om die allemaal uit te proberen, nog afgezien van het feit dat zijn opvolger Krijn niet zoveel geduld had. Deze pastoor nam smid Fons Bruekers in de arm. Die had een vaardige hand bij het kraken van allerhande sloten en sluitingen. De smid ging echter niet aan de slag met het uitproberen van honderdduizenden lettercombinaties maar verplaatste zich als het ware in de schoenen van pastoor Veltmans. Hij liep hetzelfde pad over het kerkhof dat de pastoor dagelijks van zijn woning in de Schoolstraat naar de kerk nam, in de hoop aanwijzingen voor de code te zien. Bruekers passeerde tijdens de wandeling een groot graf met daarop de opvallende tekst PIUS (vroom, toegewijd). En ja hoor, met die vierletterige combinatie kon de kluis geopend worden.

Ook de pastoor van Ospel was in het bezit van een kluis waarin de kostbaarheden en archiefstukken van de kerk werden bewaard. Deze kluis was van het Duitse merk Kromer en was voorzien van een zogenaamd “Drehgriff Automat Combination”-slot. Dat kon worden geopend met een viercijferige code (in dit geval 4-8-2-1). Op 27 september 1944 werd de kerktoren van Ospel door de Duitse bezetters met dynamiet opgeblazen. De torenspits en een deel van de kerk en het interieur werden verwoest. Kort tevoren hadden de Duitsers hun oog laten vallen op de brandkast in de sacristie van de kerk. Men vermoedde daarin kostbaarheden aan te treffen. Met behulp van een landmijn werd de deur van de kluis opgeblazen. Deze werd zwaar beschadigd en de aanwezige gouden en zilveren voorwerpen werden geroofd. Slechts een achtergebleven gouden damesoorbel werd na de beroving in een kier van de kast teruggevonden. Het restant van de kluis werd na de bevrijding door smid Fons Bruekers als schroot aangekocht. Hij verving de verwrongen stalen deur door een nieuwe en zo deed de Ospelse kluis tot ver in de jaren tachtig van de vorige eeuw dienst als brandkast van de firma Gebr. Bruekers in de Kerkstraat. Het oude combinatieslot bleef bewaard.

Regen en drup

In het gehucht Boeket bevindt zich de buurtschap Hoek. Vroeger droeg die omgeving de naam Pishoek. Volgens een legende zouden in een bosje ooit leden van een gewelddadige roversbende hebben overnacht. Boerinnen uit Boeket klommen ’s nachts stiekem in de bomen. Bij het ochtendgloren urineerden zij vanuit de boomkruinen bovenop de rovers. Met die regendruppels van pis verjoegen de boerinnen de rovers. Zo zou de Pishoek aan zijn naam zijn gekomen.

Een prachtig oud Nederweerts woord voor een gordijn van regendruppels is ‘Euzendröp’. Toen er nog geen dakgoten waren, staken de daken van riet een stukje uit buiten de gevel. Zo’n oversteek heette ‘oos’ of ‘eus’. Het water van het dak kwam door de oversteek niet tegen de muur maar een eindje verder terecht. De zone van de gevel tot aan de druppellijn noemde men de ‘Euzendröp’. Het begrip speelde een belangrijke rol bij het bepalen van de kadastrale grenzen: de grens werd niet bepaald door de plaats van de gevel maar door de druppelzone er omheen, de ‘Euzendröp’ dus. Aan het fenomeen regen is in Nederweert ook een heiligennaam verbonden, en wel de heilige Margaretha van Antiochië. Zij heeft een speciale band met Nederweert. Haar naam wordt vermeld op de zogenaamde eerste steen van de toren van de St. Lambertuskerk uit het jaar 1467. In die tijd werd haar feestdag nog gevierd op 13 juli, later werd deze verplaatst naar 20 juli. Onder haar officiële naam was Margaretha in Nederweert nauwelijks bekend. Hier (en ook in vele andere steden en dorpen in Nederland en België) was zij vooral bekend onder de weinig flatteuze benaming ‘Pis Greet’.

De feestdag van ‘Pis Greet’ is een zogenaamde Merkeldag of Lotdag. Dit wil zeggen dat het weer op zo’n dag bepalend werd geacht voor het weer in de periode erna. Geen wonder dat zo’n Merkeldag omgeven werd door weerspreuken. Zo ook Sint Margriet, waarvan in Nederweert diverse weerspreuken gangbaar waren, zoals: “Es ’t druueg op Pis Greet, dan raengeltj ‘t 40 dage neet”, “Margaretha’s raengel bringtj geine zaengel (zegen)”, “Raengel op Sint Margreet gaeftj zes waeke booreverdreet” en “Sinte Margreet hiltj heur water neet”. Natuurlijk moet aan dit soort spreuken niet teveel waarde worden gehecht. Toch is het een bewezen feit dat de dagen rond 20 juli vaak uitzonderlijke regenval kennen. Op 20 juli 2007 werd Nederweert geteisterd door extreme regenval en liepen in Weert en Roermond kelders onder water. Iets soortgelijks deed zich voor op 20 juli 2011. Steeds onverwacht en vaak met grote gevolgen. Pis Greet is de eerste dag van de zogenaamde Hondsdagen, de periode van 20 juli tot 20 augustus, traditioneel de warmste periode van de zomer. Vroeger had men de gewoonte om tijdens de Hondsdagen de honden te muilkorven. Men wilde zo voorkomen dat de dieren hondsdolheid kregen. Aan het feit dat het tijdens de Hondsdagen vaak slecht weer was, herinnert het spreekwoordelijke ‘hondenweer’ als taalkundige echo.

Huis en haard

Bij de grote brand van Nederweert in 1659 gingen alle 28 woningen in de Kerkstraat in vlammen op. De brand ontstond door blikseminslag in de kerktoren. De huizen werden toentertijd gebouwd van hout, leem, riet en stro. Geen wonder dat de brand letterlijk ‘als een lopend vuurtje’ van huis naar huis oversloeg. Na de verwoesting werden de huizen in baksteen herbouwd en kregen ze gebakken dakbedekking.

De meeste van de ongeveer 700 andere woningen en boerderijen die Nederweert en zijn buurtschappen in de 17de eeuw telde, waren gebouwd van hout en leem. Die natuurlijke bouwmaterialen waren in de omgeving volop voorhanden. De oude benaming van zo’n boerenhoeve was ‘haard’ of ‘heerd’. De betekenis van die woorden kent tweeërlei uitleg. De ene verwijst naar de open haard of schouw in de woonruimte, het centrale punt van de hoeve, ook wel ‘hoees’ genaamd. Die ruimte grensde meteen aan de gevel; bij binnenkomst stond men direct in het centrale deel van het huis. Daaraan is het gezegde ‘met de deur in huis vallen’ ontleend. De in het Weerter kerkdorp Laar gelegen straatnamen Aldenheerd en Nieuwenheerd herinneren aan het begrip ‘heerd’. De andere naamsverklaring verwijst naar ‘aerd’ (grond), zoals de centrale woonruimte ook wel genoemd werd. Dat begrip zou dan slaan op de vloer, die was gemaakt van aangestampte leemgrond. Het woord ‘huis’ was in de middeleeuwen geen gebruikelijke benaming voor een woning of boerderij van leem en riet. Een ‘huis’ was een (meestal stenen) woning, die was bestemd voor een belangrijk gebruiksdoel of voorname functionaris.

Een (stenen) ‘huis’ droeg vanwege zijn belang meestal een eigen naam. Nederweert kende enkele van die huizen, bijvoorbeeld het adellijk huis De Hoge Otto aan de Heerweg in Boeket. Buurtschap Strateris ontleent zijn naam aan een ander belangrijk huis, het zogenaamde Straterhuijs (later verbasterd tot Strateris). In de Schoolstraat stond het huis van de schout van Nederweert, de hoogste gezagsdrager en hoofd van politie. Zijn woning moet ook een groot stenen huis zijn geweest en droeg de naam Hooghuijs. Naast de kerk stond een rijtuigloods voor de pastoor. Daar stond  zijn transportmiddel (een sjees) dat hij gebruikte als hij stervenden in de uithoeken van de gemeente moest bedienen. De benaming daarvan was Sjeeshuijs. Tegenover de St. Lambertuskerk lag het gemeentehuis. In Nederweert sprak men tot in de 16de eeuw van het Speelhuijs als men het gemeentehuis bedoelde. Dat was de zetel van het gemeentebestuur, maar daarnaast ook een verblijf voor de Heer van Weert als die Nederweert aandeed. Zo’n grafelijk pied-a-terre noemt men een ‘Huis van Plezantie’ of speelhuis (overigens niet te verwarren met huis van plezier, dat een totaal andere betekenis heeft). De benamingen Speelhuijs, Hooghuijs en Sjeeshuijs leven voort in de vorm van straatnamen in de omgeving van de Bredeweg.

 

Hand en tand

Ongeveer 10 tot 15% van de mensen die geboren worden is linkshandig. Tegenwoordig wordt linkshandig zijn vooral geassocieerd met creativiteit. Dat was tot een jaar of 50 jaar geleden wel anders. Linkshandigheid werd op de plaatselijke school gezien als een afwijking. Door de linkerhand op de rug te binden werden kinderen gedwongen rechtshandig te leren schrijven. Men dacht dat alles wel goed zou komen met een ‘gehandicapte’ linkerhand…

Op het hoogtepunt van het Heilige Roomse Leven liet pastoor Veltmans in 1920 een groot beeld van Christus (een zogenaamd Heilig Hartbeeld) plaatsen. Het beeld werd vervaardigd in het atelier van Th. Peeters in Roermond en was gemaakt uit Savonnieresteen, een roomboterkleurige Franse zandsteensoort. De kosten van het beeld bedroegen 1600 gulden. Samen met de inrichtingskosten van een parkje met zandstenen pilaren kwamen de totale kosten op 2700 gulden. Voor deze prijs kon men in die tijd een woonhuis of kleine boerderij kopen. Vrijwel het gehele bedrag werd bijeen gebracht door een huis-aan-huiscollecte. Het kerkbestuur hoefde zelf maar 200 gulden op tafel te leggen. “Het H. Hart moge de goede menschen van Nederweert zegenen”, schreef de pastoor verrukt in zijn dagboek. Het beeld werd geplaatst in de Kerkstraat, tussen de kerk en café “Siem” Peters. In de loop der jaren liet de tand des tijds zijn sporen na op het kwetsbare natuurstenen beeld. Tijdens de wekenlange beschietingen van de Lambertustoren in de herfst van 1944 liep het beeld beschadigingen op. Een buurman noteerde in zijn oorlogsdagboek op maandag 30 oktober 1944 dat de kroon en beide handen van het H. Hartbeeld werden afgeschoten. Timmerman Jean Bruekers uit de Kerkstraat voorzag het beeld na de bevrijding tijdelijk van twee houten handen.

In 1957 werd het Heilig Hartbeeld verplaatst van de Kerkstraat naar de nieuwgebouwde St. Lambertusschool in de Schoolstraat. Tegelijkertijd liet het kerkbestuur de oorlogsbeschadigingen definitief restaureren. Dat gebeurde in het atelier van beeldhouwer J. Lücker in Roermond. Daar werden de kroon en beide handen weer bijgemaakt. Over de kosten van de restauratie ontstond een geschil. Pastoor Kessels betoogde dat Lücker bij de opdrachtverlening had gezegd “Vindt U 100 gulden teveel?”, waarop de pastoor geantwoord zou hebben “Neen, dat vind ik helemaal niet te veel”. Maar bij aflevering van het gerestaureerde beeld beweerde Lücker niet 100, maar 400 gulden gevraagd te hebben. Kessels probeerde te schikken en meende uit te rekenen dat het karwei nooit meer dan 250 gulden had mogen kosten, voor (zo meende de pastoor) “dit karwei waar geen kunstenaarstalenten maar alleen vaardigheidstalenten toe vereist waren”. Al moest de pastoor ook toegeven “te oordelen over iets waarover je geen verstand hebt”. In zijn bijna 100-jarige geschiedenis heeft het kunstwerk oorlogsschade en de tand des tijds overleefd. In 2012 was het beeld echter doelwit van baldadigheid en werd de linkerhand van het Christusbeeld vernield. Ironisch genoeg wijst het beeld nu met zijn gehandicapte linkerarm naar hetzelfde schoolgebouw als waar vroeger de linkshandigheid met hand en tand bestreden werd.

Voor en achter

Ze konden niet door één deur, en toch moesten ze, de twee kapelaans van de St. Lambertusparochie. Beide kerkelijke dienaars hadden het kapelaniegebouw in de Kerkstraat als thuisbasis. Het bewonen van het voorhuis (aan de straatzijde) was het voorrecht van de oudste kapelaan. De jongste kreeg het achterhuis toegewezen. Deze moest soms jaren wachten (totdat er weer een jongere collega benoemd werd) voordat hij ‘bevorderd’ werd naar het voorhuis.

In juni 1744 bracht bisschop Werbrouck van Roermond een bezoek aan Nederweert. Hij kwam aan op de avond van 16 juni en overnachtte bij de pastoor. De volgende ochtend werd hij door bevolking en schutterij begeleid naar de kerk, waar hij een mis opdroeg. Vervolgens inspecteerde hij het kerkgebouw en de algehele toestand van de parochie. De uitkomst stemde hem niet tot vreugde. Hij constateerde onder andere dat het kerkgebouw al jarenlang ernstig in verval was. De koster verwaarloosde zijn functie en bleek niet capabel voor zijn taken. Na de inspectie ging de bisschop in de openlucht over tot het massaal toedienen van het sacrament van het vormsel. De toeloop van parochianen was onverwacht zo overweldigend dat de bisschop moest vluchten naar de kerk en de deur moest laten sluiten. Mondjesmaat werden de parochianen per buurtschap binnengelaten en tot in de vroege avond bleef de bisschop doorgaan met het vormen. Daarbij kwam hem ter ore dat er conflicten waren tussen de twee kapelaans, Jacob Caris en Jan Vullers. De bisschop besloot zijn bezoek met een dag te verlengen en gebruikte die om een bezoek aan de querelanten te brengen.

Waar gingen de geschillen over? De beide kapelaans ruzieden onder andere over wie bij een plechtige mis met drie geestelijken, op welke plek naast de pastoor op het priesterkoor mocht staan. Beiden claimden de ereplaats, namelijk de Epistelzijde (zuidzijde). Er was een nog veel banaler twistpunt. In de kapelanie was slechts één toilet, dat alleen toegankelijk was via de slaapkamer van de jongste kapelaan, dus via het achterhuis. Als de oudste kapelaan toegang tot het toilet wilde, dan moest dat met medewerking van de jongste kapelaan en dat gaf veel wrevel. De bisschop velde een even simpel als voorspelbaar Salomonsoordeel. Hij beval de bouw van een tweede toilet, waarvan de kapelaans samen de kosten moesten delen. Tijdens zijn bezoek stelde de bisschop nog iets anders vast. Onder het motto “Nu we hier toch zijn…” ontdekte hij dat vanuit de slaapkamer van de oudste kapelaan een deur rechtstreeks toegang verschafte tot de in het midden van het gebouw gelegen slaapkamer van de huishoudster. De bisschop benadrukte in zijn gedetailleerde verslag van de kwestie dat er geen verdenking was van oneerbare situaties. Om alle verleidingen te weerstaan oordeelde hij toch dat de deur tussen de kamers van de oudste kapelaan en de dienstmaagd dichtgemetseld moest worden. De deugd moest vooral in het in het midden blijven, en de kapelaans vóór en achter.